Wil je foutloos Nederlands schrijven en spreken? Dan is het slim om de basisregels goed onder de knie te hebben. In deze lijst zetten we 10 taalregels voor je op een rij. Regels die je elke dag gebruikt, maar soms nét verkeerd toepast. Tijd voor een opfrisser!

⇾ 1. Werkwoordvervoeging

De juiste spelling van werkwoorden blijft lastig. 

  • Ik-vorm → zonder -t: Ik loop
  • Jij/hij/zij/het → met -t: Hij loopt, Jij loopt

Twijfel je? Vervang het werkwoord door werken of lopen.
Klinkt de vorm logisch? Dan zit je goed.

⇾ 2.  Geen uitspraaktekens gebruiken

Gebruik geen accenttekens op gewone Nederlandse woorden.

Voorbeeld:
✖ Één van de studenten
✔ Een van de studenten

Accenttekens zijn alleen nodig bij nadruk of verwarring met een ander woord.

⇾ 3.  Na een bijzin geen inversie

Na een bijzin volgt geen omgekeerde woordvolgorde.

Voorbeeld:
✖ Als je dit leest, ga jij begrijpen wat ik bedoel.
✔ Als je dit leest, begrijp jij wat ik bedoel.

Zet dus geen persoonsvorm vóór het onderwerp na een bijzin.

⇾ 4.  Let op met d’tjes en t’tjes

In de verleden tijd en bij voltooid deelwoorden komt vaak verwarring voor.

Regel: gebruik ’t kofschip (of ’t fokschaap) om te bepalen of je een d of t gebruikt.

Voorbeeld:
Werkwoord: maken
→ stam = maak → k zit in ’t kofschip → dus: gemaakt

⇾ 5.  Geen komma voor ‘en’

Tenzij het nodig is voor de duidelijkheid, gebruik je géén komma voor en.

Voorbeeld:
✔ Ik kocht brood, melk en eieren.
✖ Ik kocht brood, melk, en eieren.
✖ Hij kwam aan, en hij begon meteen te praten.

⇾ 6.  Samenstellingen schrijf je aan elkaar

Samenstellingen zijn woorden die uit twee of meer delen bestaan. In het Nederlands schrijf je deze meestal aan elkaar.

Voorbeeld:
✖ lange afstand relatie
✔ langeafstandsrelatie

Ook bij lange of onduidelijke samenstellingen gebruik je verbindingsstreepjes. 

⇾ 7.  Getallen onder de twintig schrijf je uit

Gebruik woorden voor getallen tot twintig, tientallen (dertig, veertig), honderdtallen en duizendtallen. Vanaf 21 kun je cijfers gebruiken.

Voorbeeld:
✔ Ik heb drie broers en 24 neven.
✔ Ze was zestien jaar toen ze begon.

⇾ 8.  Gebruik hoofdletters bij namen en titels

Eigennamen en officiële titels krijgen een hoofdletter. Ook maanden of dagen niet!

Voorbeeld:
✔ Minister Jansen sprak op maandag.
✔ Hij werkt bij de Nationale Bibliotheek.
✖ Ik zie je in Mei → mei krijgt geen hoofdletter

⇾ 9.  Dubbele ontkenning vermijden

Gebruik geen dubbele ontkenning in één zin.

Voorbeeld:
✖ Ik heb nooit geen fouten gemaakt.
✔ Ik heb nooit fouten gemaakt.

Twee keer ontkennen betekent vaak juist bevestig

⇾ 10.  Cijfers en woorden niet door elkaar gebruiken

Meng geen cijfers en woorden binnen dezelfde reeks.

Voorbeeld:
✖ Er waren 5 katten, drie honden en 2 vogels.
✔ Er waren vijf katten, drie honden en twee vogels.
✔ Of: 5 katten, 3 honden en 2 vogels.

Kies één stijl per zin of opsomming.


Schrijf foutloos met deze basisregels

Met deze 10 regels heb je de belangrijkste bouwstenen van het Nederlands op een rij. Je weet nu hoe je zinnen correct opbouwt, werkwoorden goed vervoegt en leestekens slim inzet. En dat maakt een wereld van verschil of je nu een mail schrijft, een rapport maakt of gewoon helder wilt communiceren.

Meer leren? Kijk dan eens naar de cursus Foutloos Nederlands Schrijven en Spreken.

Vraag nu je gratis proefles aan! »